Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ7478

Datum uitspraak2004-08-25
Datum gepubliceerd2004-08-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200400765/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 oktober 2001 heeft de raad van de gemeente Heusden (hierna: de raad) geweigerd appellant vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te verlenen voor de vestiging van een agrarisch bedrijf (paardenhouderij) op het perceel [locatie] te [plaats].


Uitspraak

200400765/1. Datum uitspraak: 25 augustus 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank 's Hertogenbosch van 10 december 2003 in het geding tussen: appellant en de raad van de gemeente Heusden. 1.    Procesverloop Bij besluit van 30 oktober 2001 heeft de raad van de gemeente Heusden (hierna: de raad) geweigerd appellant vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te verlenen voor de vestiging van een agrarisch bedrijf (paardenhouderij) op het perceel [locatie] te [plaats]. Bij besluit van 17 september 2002 heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 december 2003, verzonden op 19 december 2003, heeft de rechtbank 's Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het ingestelde beroep, voor zover betrekking hebbend op de ongegrondverklaring van de bezwaren tegen de weigering van de gevraagde vrijstelling, gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar in zoverre vernietigd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 26 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 1 juni 2004 heeft de raad van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door drs. H.E. Winkelman, gemachtigde, en de raad, vertegenwoordigd door M.R.M. van Laarhoven, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het geschil is beperkt tot het antwoord op de vraag of de rechtbank in navolging van het college terecht heeft geoordeeld dat het verzoek om vrijstelling betrekking heeft op de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf. 2.2.    Appellant betoogt in dit verband dat hij ter plaatse reeds jaren bedrijfsmatig agrarische activiteiten verricht, dat voor het legaliseren van de paardenboxen die hij in de schuur op het perceel heeft aangebracht, geen bouwvergunning nodig is en dat, indien een bouwvergunning is vereist, die vergunning niet kan worden geweigerd, omdat geen van de in artikel 44 van de Woningwet genoemde weigeringsgronden zich voordoet.    Voor zover appellant hiermee beoogt te stellen dat in juridisch-planologische zin sprake is van een bestaand agrarisch bedrijf, faalt dit betoog. Van een bestaand agrarisch bedrijf in juridisch-planologische zin is sprake, indien het bedrijf het recht op vestiging is toegekend. Voor zover de gronden liggen binnen het bestemmingsplan “Buitengebied” van de voormalige gemeente Vlijmen, voorziet dat plan niet in een aanduiding “agrarisch bouwblok” en is een paardenhouderij in dat plan uitgezonderd van het begrip ‘agrarisch bedrijf’. Voor zover de gronden liggen binnen de bebouwde kom van Haarsteeg geldt geen bestemmingsplan. De in 1982 aan appellant verleende bouwvergunning is voorts niet verleend voor de bouw van een agrarisch bedrijfsgebouw, maar voor een schuur als bijgebouw bij de (burger)woning op het perceel. Appellant was derhalve niet reeds het recht op vestiging van zijn paardenhouderij toegekend. 2.3.    De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college terecht is uitgegaan van nieuwvestiging van het agrarische bedrijf van appellant en terecht heeft getoetst aan het planologische beleid voor nieuwvestiging. 2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk    w.g. Nolles Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2004 71-291.